Ik herinner me nog de heisa die ontstond toen Dick Swaab in 1990 een artikel publiceerde dat bij homoseksuele mannen een deel van de hypothalamus tweemaal zo groot was als bij heteroseksuele mannen. Angstaanjagend vonden velen het idee dat homoseksualiteit een biologische basis zou kunnen hebben. Ik werkte toen op de afdeling psychiatrie van wat nu het Erasmus Medisch Centrum is. Psychiaters vroegen me wat ik vond van het artikel van Swaab. Ik zag ze daarbij denken -of ze zeiden dat ook-: dat kan toch niet waar zijn. Mijn antwoord was dat ik niet begreep wat die bevinding betekende, maar dat het degelijk onderzoek was, dus dat ze ervan uit konden gaan dat het klopte.
Homoseksualiteit heeft een biologische achtergrond
Intussen is er wel wat veranderd. Homoseksualiteit heeft ongetwijfeld een erfelijke component en velen kennen hun oriëntatie op hetzelfde geslacht al vroeg in hun leven, vóór, soms ver voor hun puberteit. Of iedere homoseksuele mens dat al vroeg wist, weet ik niet. Het gaat mij hier meer om de vraag hoe die biologische achtergrond te begrijpen is. Verschillen in de hypothalamus zijn intussen ook door andere onderzoekers dan Swaab gevonden. En als iets erfelijk is heeft dat in ieder geval een biologische achtergrond. Tot voor kort was ik in verwarring hoe dat nou kan. Ik neem aan dat homoseksuele mensen meestal heteroseksuele ouders hebben. Hebben heteroseksuele ouders dan homoseksuele genen? Intussen is mij duidelijk dat dat een onjuiste vraag is.
De rol van DNA
Bij alle menselijke eigenschappen speelt het DNA dat je van je ouders krijgt een rol1Nature en nurture; aangeboren en aangeleerd. Een mens heeft 23 paar chromosomen en elk daarvan is een lange keten DNA. Stukken van die keten zijn genen, maar er zijn ook stukken DNA die de activiteit van genen regelen, die genen aan of uit zetten, of harder of minder hard laten werken. Die genen en andere stukken DNA zijn in een complexe interactie betrokken bij alle menselijke eigenschappen.
Bij elke complexe eigenschap zijn honderden, meestal duizenden stukken DNA betrokken. En bovendien is geen enkel stuk DNA alleen bij één eigenschap betrokken is. Eén stuk DNA dat bij homoseksuele mensen anders is dan bij heteroseksuele mensen speelt ook een rol bij de werking van de schildklier. We zijn dan geneigd te denken dat homoseksualiteit en de schildklierfunctie iets met elkaar te maken hebben. Maar dat is onzin, want elk stuk DNA speelt een rol bij heel verschillende functies in de mens, en die functies hoeven niets met elkaar te maken te hebben.
Er zijn wel stukken DNA ontdekt die verschillen tussen homo- en heteroseksuele mensen. Maar de rol van die stukken DNA is onduidelijk.
Verschillen tussen mannen en vrouwen
Er zijn duidelijke verschillen in homoseksualiteit tussen mannen en vrouwen. Vrouwen zijn bijvoorbeeld vaker biseksueel. Misschien is het juister te zeggen dat mannen veel vaker hetero- óf homoseksueel zijn, terwijl die grens bij vrouwen veel vager is. Ook die verschillen tussen mannen en vrouwen zijn voor een deel gebaseerd op verschillen in DNA. Het lijkt erop dat homoseksualiteit als het om mannen of vrouwen gaat zowel biologisch als psychologisch verschilt.
Fysieke differentiatie
De fysieke differentiatie tussen mannen en vrouwen is primair gebaseerd op het feit dat mannen een y-chromosoom hebben en vrouwen niet. Dat resulteert niet alleen in verschil in primaire geslachtskenmerken, maar ook in verschillen in hersenbouw, onder andere via hormonen. Het proces van seksuele differentiatie van de hersenen is ingewikkeld. Daarbij zijn niet alleen het x- en y-chromosoom betrokken, maar ook andere chromosomen die in een complex dynamisch systeem met het x- en y-chromosoom samenwerken.
De seksuele oriëntatie hangt echter niet direct samen met de fysieke differentiatie. Het lijkt erop dat seksuele oriëntatie zich ontwikkelt op een man of vrouw en als dat in het eerste geval gebeurt bij een man is hij homoseksueel en anders heteroseksueel. En als de oriëntatie op een man zich ontwikkelt bij een vrouw is zij heteroseksueel en anders homoseksueel.
Hoe ontstaat homoseksualiteit?
Bij het ontwikkelen van een eigenschap spelen naast DNA altijd andere factoren een rol. Welke zijn dat bij het ontwikkelen van seksuele oriëntatie? Dat is onduidelijk. Verrassenderwijs blijkt dat de omstandigheden waarin je opgroeit -waaronder opvoeding, cultuur, godsdienst- geen of zo goed als geen rol te spelen. Er zijn wel culturele verschillen in voorkomen van homoseksualiteit, maar die hangen waarschijnlijk niet zo zeer met werkelijke verschillen samen, maar meer met het feit of mensen in een bepaalde cultuur uitkomen voor hun seksuele oriëntatie.
Homoseksualiteit is biologisch bepaald
Het lijkt erop dat die seksuele oriëntatie in aanleg volledig of bijna volledig biologisch bepaald is. Hoe kan dat als het DNA slechts gedeeltelijk die eigenschap bepaalt? De ontwikkeling van een mens begint bij het DNA, maar het DNA is geen werktekening, geen blauwdruk voor de bouw, de vorming van die mens. Uit precies hetzelfde DNA groeit nooit twee maal exact dezelfde mens. Daarom zijn zelfs eeneiige tweelingen niet identiek2Waarom zijn eeneiige tweelingen niet identiek? Toeval!. In een complex dynamisch systeem als de mens of zijn hersenen is niet voorspelbaar hoe een eigenschap -zoals seksuele oriëntatie- zich ontwikkelt. In een grote groep mensen valt wel te voorspellen hoeveel ongeveer homoseksueel worden, maar niet wie precies.
Conclusie
Seksuele oriëntatie is een biologisch verschijnsel net als linkshandigheid. Ouders of de maatschappij of de kerk spelen geen belangrijke rol bij het ontstaan. Tegen je seksuele oriëntatie ingaan heeft weinig zin. En mensen helpen of zelfs dwingen van oriëntatie te veranderen leidt alleen tot ongeluk. Dat geldt voor seksuele oriëntatie even goed als voor linkshandigheid. Het DNA dat je van je ouders erft speelt bij die eigenschappen een belangrijke rol, maar genen die direct homoseksualiteit veroorzaken bestaan niet.
Bronnen
Bailey JM, Rieger G, Krishnappa RS, Kolundzija AB, Dawood K, Sanders AR (2020): Familiality of Gender Nonconformity Among Homosexual Men. Arch Sex Behav 49:2461–2468.
Ganna A, Verweij KJH, Nivard MG, Maier R, Wedow R, Busch AS, et al. (2019): Large-scale GWAS reveals insights into the genetic architecture of same-sex sexual behavior. Science 365. DOI: 10.1126/science.aat7693
Sanders AR, Beecham GW, Guo S, Dawood K, Rieger G, Badner JA, et al. (2017): Genome-Wide Association Study of Male Sexual Orientation. Sci Rep 7:16950.
Bailey JM, Vasey PL, Diamond LM, Breedlove SM, Vilain E, Epprecht M (2016): Sexual Orientation, Controversy, and Science. Psychol Sci Public Interest 17:45–101.
Mitchell K: Gay genes? Yeah, but no, well kind of… but, so what? http://www.wiringthebrain.com/2014/03/gay-genes-yeah-but-no-well-kind-of-but.html. March 24, 2014.
Mitchell K: Sexual orientation – in the genes? http://www.wiringthebrain.com/2010/05/sexual-orientation-in-genes.html. May 31, 2010.
Fisher SE (2006): Tangled webs: Tracing the connections between genes and cognition. Cognition 101:270–297.
Swaab DF, Hofman MA (1990): An enlarged suprachiasmatic nucleus in homosexual men. Brain Res 537:141–148.
2 Comments on “Kan je homoseksualiteit erven?”
Dag Peter,
Je beschrijft dat het DNA geen blauwdruk voor de seksuele oriëntatie is maar dat deze, net als andere complexe eigenschappen, zich ontwikkelt in samenhang met allerhande milieufactoren. Begrijp ik nu goed dat dit vooral of ( bijna) uitsluitend het milieu in de baarmoeder is? En dat dit van grote invloed is?
Kan je iets meer zeggen over die intra-uteriene invloeden?
met vriendelijke groeten,
Jacques Weeda
Ha Jaques, belangrijke vraag. In hoeverre intra-uterine invloeden een rol spelen heb ik niet uitgezocht. Maar ik wijs met die zin over blauwdruk op iets anders. Het is moeilijk voor te stellen en te begrijpen, en ook uit te leggen, maar het DNA heeft niet direct te maken met complexe menselijke eigenschappen. Daarom kan een stuk DNA met zowel bij de werking van de schildklier als bij de ontwikkeling van homoseksualiteit een rol spelen, zonder dat er een verbinding is tussen die twee (zie het stuk). Stel je voor dat bij een voetbalwedstijd de verdediger de bal terugspeelt op de keeper. Het spel gaat verder en vijf minuten later scoort de ploeg van de verdediger. Is dat terugspelen op de keeper de oorzaak? Raar om dat te denken. Maar als hij dat niet had gedaan was het spel anders verlopen en had zijn ploeg niet na vijf minuten gescoord. (misschien helemaal niet of al na 1 minuut). Er bestaan geen directe oorzakelijke verbindingen tussen DNA en menselijke eigenschappen. Daarvoor gebeurt er te veel tussen het aflezen van de DNA code en het openbaren van die menselijke eigenschap. (zie ook https://breininactie.com/autisme-is-erfelijk-maar-je-erft-geen-autisme/)
Hieronder een link naar een artikel van Kevin Mitchell die dit misschien beter uitlegt.
https://aeon.co/ideas/wired-that-way-genes-do-shape-behaviours-but-its-complicated